030-2343625
info@iot.nl

“Inburgering buitenland in strijd met Europese richtlijn’’

Het IOT heeft bij de Europese Commissie een bezwaarschrift ingediend tegen de Wet Inburgering Buitenland. Deze wet is in strijd met de Europese richtlijn gezinshereniging. Die richtlijn is in 2005 van kracht geworden om het voor derdelanders gemakkelijker te maken gezinsleden over te laten komen. De Wet Inburgering Buitenland maakt dat juist moeilijker. Voorts bepaalt de richtlijn dat landen alleen eisen mogen stellen t.a.v. huisvesting, inkomen en ziektekostenverzekering.

De tekst van het bezwaarschrift luidt:

 

Mijnheer de Secretaris-generaal,

 

De Stichting Inspraakorgaan Turken is een krachtens de Wet overleg minderhedenbeleid van 19 juni 1997 erkend samenwerkingsverband van negen landelijke federaties van Turkse immigranten in Nederland en heeft tot doel de belangen te verdedigen van de Turkse gemeenschap.

 

De Stichting Inspraakorgaan Turken in Nederland richt zich tot de Europese Commissie in verband met de schending van het Gemeenschapsrecht door Nederland die blijkt uit de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met een inburgeringsvereiste bij het toelaten van bepaalde categorieën vreemdelingen (Wet Inburgering in het buitenland). o­ns inziens is deze wet strijdig met de Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging.

 

De Wet Inburgering Buitenland (Staatsblad 2006, nrs. 26 en 75) vormt een reële beperking van de gezinshereniging, zoals moge blijken uit de hiernavolgende cijfers. In 2005 werden volgens de cijfers van de Immigratie en Naturalisatiedienst 55.600 aanvragen voor een Machtiging tot Voorlopig Verblijf ingediend. Hiervan had 66% betrekking op gezinshereniging/-vorming, waarvan 49% werd ingewilligd. Er werden dus in 2005 voor gezinshereniging/-vorming bijna 18.000 MVV’s afgegeven, gemiddeld 1.500 per maand. In de periode van 15 maart 2006 tot 30 september 2006 werd 1.436 maal een examen inburgering in het buitenland afgelegd (gemiddeld 220 per maand); in 89% van de gevallen met goed gevolg.

 

Krachtens voornoemde wijziging van art. 16, lid 1. o­nder h, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt als toelatingsvereiste aan bepaalde categorieën vreemdelingen gesteld dat zij met goed gevolg een examen hebben afgelegd over hun kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving. Zonder dan men voor het examen is geslaagd wordt er geen Machtiging tot Voorlopig Verblijf (en dus automatisch geen verblijfsvergunning) afgegeven. Vrijgesteld van dit examen zijn o­nderdanen van EU-lidstaten, de VS, Australië, Canada, Nieuw Zeeland en Japan. Het afleggen van het examen kost 350 euro. Er worden geen leermiddelen of cursussen beschikbaar gesteld. Deze vrijstelling is in strijd met art. 12 EG Verdrag en met het algemene non-discriminatiebeginsel. Het o­nderscheid uitsluitend op grond van nationaliteit heeft immers geen verband met de integratie van de betrokkenen. Deze vrijstelling illustreert ook dat het inburgeringsexamen in het buitenland vooral een maatregel ter regulering van de immigratie is. Tegen de uitslag van de computer die het examen afneemt is geen beroep mogelijk. Dat is in strijd met het gemeenschapsrechtelijke beginsel van effectieve rechtsbescherming.

 

Doel van de Gezinsherenigingrichtlijn is blijkens de derde overweging een billijke behandeling van o­nderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven en dat een krachtiger integratiebeleid erop gericht moet zijn om hun rechten te verlenen en verplichtingen op te leggen die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van de Europese Unie. De invoering van de Wet Inburgering in het buitenland is in strijd met die overweging, omdat deze het voor o­nderdanen van derde landen in verhouding tot o­nderdanen van EU-landen veel moeilijker maakt gezinshereniging tot stand te brengen.

 

Artikel 7, lid 1 van de Richtlijn noemt de drie voorwaarden voor gezinshereniging: huisvesting, inkomen en ziektekostenverzekering. In het recht van de Europese Unie geldt dat een dergelijke opsomming limitatief is. Door Nederland is daaraan bij de Wet Inburgering Buitenland een vierde voorwaarde aan toegevoegd, dat men geslaagd is voor het inburgeringsexamen. Het stellen van die extra voorwaarde is in strijd met de Richtlijn.

 

Door de Nederlandse regering is hiertegen ingebracht dat op grond van Artikel 7, lid 2 de lidstaten

van o­nderdanen van derde landen kunnen verlangen dat zij ‘overeenkomstig het nationale recht aan integratievoorwaarden voldoen’. Dit argument slaagt o­ns inziens niet, omdat in de hierboven aangehaalde Nederland tekst ten o­nrechte gesproken wordt over ‘integratievoorwaarden’. In alle andere talen wordt gesproken over ‘integratiemaatregelen’. Dat laatste impliceert dat men van gezinsherenigers mag vragen een bepaalde inspanning te leveren (bijvoorbeeld deelnemen aan een taalcursus), maar niet dat zij zijn geslaagd voor een taalexamen.

Uit de voorgeschiedenis van de Richtlijn blijkt o­ns inziens overduidelijk dat de Nederlandse vertaling/uitleg van de richtlijn niet overeenkomstig de bedoelingen van de regelgever zijn. De Nederlandse inzet tijdens de voorgeschiedenis van de Richtlijn was immers om als aanvullende voorwaarde een examen in het buitenland mogelijk te maken. Die inzet is niet geslaagd.

 

In Arrest C540/03 overweegt het Hof van Justitie (ro. 60) dat echtgenoot en kinderen een subjectief recht op gezinshereniging hebben, waarbij steeds zorgvuldig alle in de Richtlijn genoemde belangen en omstandigheden moeten worden afgewogen. De Wet Inburgering Buitenland is daarmee in strijd, omdat niet-slagen voor het examen automatisch leidt tot afwijzing van de aanvraag voor een Machtiging tot Voorlopig Verblijf wordt afgewezen. Er bestaat op grond van het Vreemdelingenbesluit alleen een beperkte mogelijkheid tot vrijstelling vanwege geestelijke of lichamelijke belemmeringen – Art 3.71a, lid 2 o­nder c Vb 2000.

Ten deze is van belang dat alle door de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie ingeschakelde deskundigen hebben geconstateerd dat bij de validiteit van het examen niet is aangetoond en verder hun twijfel hebben uitgesproken over de wijze van examineren (per telefoon met een computer) en de aanwezigheid van adequaat lesmateriaal en faciliteiten voor taalonderwijs Nederlands in het buitenland.

 

Gelet op het voorgaande wil ik de Commissie verzoeken gebruik te maken van haar bevoegdheid op grond van artikel 226 EG-verdrag om een eind te maken aan de inbreuk van Nederland op haar verplichting tot naleving van het Gemeenschapsrecht.

Hoogachtend,
M.E. Ateş
-voorzitter-

Gerelateerde Artikelen