030-2343625
info@iot.nl

AOW-gat: De Tweede Kamer is aan zet!

Op 17 januari aanstaande vergadert de Tweede Kamer (om 14.00 uur) over de onvolledige AOW. In een brief aan de kamerleden dringen de samenwerkingsverbanden van minderheidsgroepen nogmaals met klem aan op maatregelen om de situatie van 65-plussers met een AOW-gat te verbeteren.

Geachte kamerleden,

Met het oog op het Algemeen Overleg wat u op 17 januari houdt over problemen en oplossingen rond de onvolledige AOW, geven wij graag onze reactie op zowel debrief van de staatsecretaris van 19 november 2007 als de antwoorden aan de vaste commissie van SZW, dd 20 december 2007.

Elke Nederlandse burger kan met het fenomeen ‘onvolledige AOW’ te maken krijgen. Er ontstaan pas echte problemen als iemand niet over voldoende aanvullende inkomsten (bijvoorbeeld uit opgebouwd bedrijfspensioen) beschikt, waardoor hij bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd aangewezen raakt op aanvullende bijstand. Dat betekent immers niet alleen een laag inkomen voor de rest van het leven, maar daarbij ook nog alle belemmeringen die de Wwb met zich meebrengt. Levenslange armoede brengt ouderen in een isolement en verhindert hen deel te nemen aan het maatschappelijk leven.

Onze inzet is: 'ouderen horen niet in de bijstand'. Genuanceerder geformuleerd bedoelen we daarmee dat 65-plussers met een inkomen onder het sociaal minimum die aangewezen zijn op een aanvulling uit de Wwb, niet onder alle beperkende voorwaarden van die Wwb moeten vallen, maar onder een aangepast regime wat aansluit bij de situatie van ouderen die immers geen enkele verplichting meer hebben tot de arbeidsmarkt.

1. We pleiten op de eerste plaats voor een landelijke, generieke overdracht van de uitvoering van de aanvullende bijstand naar de Sociale Verzekeringsbank (1 loket, klantvriendelijker, minder uitvoeringskosten). De lopende pilots in verschillende gemeentes worden door alle betrokkenen positief beoordeeld, het ondergebruik neemt zichtbaar af. Ook het psychologische aspect is hierbij van groot belang: voor een aanzienlijk deel van deze ouderen met een inkomen onder het sociaal minimum geldt dat zij tot hun verbijstering en schaamte op 65-jarige leeftijd voor de eerste keer in hun leven aangewezen zijn op de sociale dienst. Uitvoering door de SVB wordt als veel minder belastend ervaren.

2. Wij pleiten voor een aanpassing van de voorwaarden om als 65-plusser voor aanvullende bijstand in aanmerking te komen. De regelgeving moet redelijk en rechtvaardig zijn en geen belemmeringen opleveren die niet passen bij de situatie van gepensioneerden.

3. De huidige termijn van maximaal 13 weken toegestaan verblijf in het buitenland in de aanvullende bijstand kan er toe leiden dat twee collega’s die precies het zelfde arbeidsverleden hebben, als ze 65 zijn opeens ongelijke mogelijkheden hebben om ‘van hun pensioen te genieten’ cq hun leven naar eigen wens in te richten door voor langere tijd tijdelijk buiten Nederland te verblijven. Er is geen rechtvaardiging voor deze ongelijkheid en de toegestane termijn voor verblijf in het buitenland moet naar onze mening verlengd worden tot 26 weken. Een termijn van 26 weken sluit aan bij de termijn die in de Vreemdelingenwet gehanteerd wordt om te bepalen wanneer iemand zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Vanuit de visie zoals geformuleerd in het regeerakkoord dat ‘minder regels en bureaucratische lasten en een heldere handhaving (…) nodig zijn’ moet de overheid het voor burgers niet overbodig ingewikkeld maken door voor hetzelfde ‘hoofdverblijf’ verschillende termijnen te gebruiken.
Bij tijdelijk verblijf in het buitenland is er per definitie geen sprake van export van een uitkering (daarvan is alleen sprake bij vestiging in het buitenland). De persoon woont in Nederland, is ingezetene, maar verblijft tijdelijk buiten Nederland. Daarmee is er geen sprake van strijdigheid met het territorialiteitsbeginsel in de Wwb.

4. Voor 65-plussers met recht op aanvullende bijstand zou een ruimere vermogensvrijstelling moeten gelden dan voor 65-minners. Te denken valt aan een bedrag van 25.000 euro. De rechtvaardiging hiervoor is gelegen in het feit dat de financiële positie van 65-plussers te omschrijven valt als een ‘eindsituatie’ waar, in tegenstelling tot die van 65-minners, in het algemeen geen verandering meer in zal komen. In analogie van de regelgeving bij IAOW/IOW die geen vermogenstoets kennen, zijn wij van mening dat het niet rechtvaardig is om van ouderen die op 65-jarige leeftijd voor het eerst gebruik maken van aanvullende bijstand, te vragen hun gehele vermogen ‘op te eten’.

5. De huidige vrijlating voor pensioeninkomen van 208 euro per jaar zou verhoogd moeten worden tot 1000 euro per jaar.

6. De voorgestelde verlenging van de inkoopperiode van 5 naar 10 jaar (gerekend vanaf het moment van vestiging in Nederland) heeft onze sympathie maar biedt geen enkele oplossing voor migranten die nu al langer in Nederland zijn. Voor migranten met een onvolledige AOW die nu al in Nederland zijn, zou een tijdelijke regeling moeten gelden waarbij zij alsnog de gelegenheid krijgen om de ontbrekende AOW-jaren in te kopen. De rechtvaardiging hiervoor ligt in het feit dat men bij vestiging in Nederland nooit over de mogelijkheden van inkoop is geïnformeerd. Bovendien was de toenmalige inkoopregeling zodanig vormgegeven dat deze nauwelijks bruikbaar was (binnen 1 jaar de het gehele bedrag in 1 keer betalen).
Een tijdelijke inkoopregeling waarbij mensen alsnog hun AOW-gat kunnen dichten doet een beroep op de eigen verantwoordelijkheid, vergroot het pensioenbewustzijn en voorkomt een beroep op de aanvullende bijstand.
Voor een mogelijke systematiek van een tijdelijke inkoopregeling verwijzen wij kortheidshalve naar de voorstellen die hiervoor door de FNV worden aangedragen.

7. De inkomensproblematiek van 65-plussers die alleen (onvolledige) AOW ontvangen hangt samen met het ondergebruik van enerzijds de aanvullende bijstand en anderzijds van allerlei gemeentelijke minimaregelingen. Het overgrote deel van het ondergebruik van de aanvullende bijstand kan worden voorkomen door landelijke uitvoering door de SVB in combinatie met een aanpassing van de voorwaarden voor 65-plussers zoals boven aangegeven. Het ondergebruik van gemeentelijke minimaregelingen kan alleen worden voorkomen door een actieve en creatieve inzet per gemeente. Gemeenten hebben hiervoor een groot aantal instrumenten tot hun beschikking. Het komt er op aan dat zij deze instrumenten ook daadwerkelijk inzetten.


Hoogachtend,

Dhr. F. Sidali,
Coördinerend voorzitter LOM samenwerkingsverbanden

Gerelateerde Artikelen